12

 

Roy Taylor was hoofd van het Inverness-team. Op Shetland zou hij de leiding over het rechercheteam hebben. Perez had al eens eerder met hem samengewerkt, en bij die gelegenheid was er een soort amicaliteit ontstaan. Geen hechte vriendschap. Perez wist niets over zijn privéleven, zelfs niet of hij getrouwd was. Maar ze hadden tijdens het onderzoek goed met elkaar overweg gekund.

Nu Perez merkte dat Taylor ongeduldig begon te worden, raakte hij geïrriteerd. Taylor hoefde hem echt niet te vertellen dat het identificeren van het slachtoffer de hoogste prioriteit had. De Engelsman was nota bene nog maar een halfuur officieel een slachtoffer, verdomme. Sandy zou inmiddels wel in Lerwick zijn. Waarschijnlijk was hij al aan het bellen, met de meiden van NorthLink in Holmsgarth, en met Loganair, in verband met de vluchten van British Airways. Dit soort niet al te ingewikkelde routineklussen kon Sandy uitstekend. Perez had er alle vertrouwen in dat er uiteindelijk wel een naam uit zou rollen. Op dit moment konden ze verder weinig doen. Hij wist dat het ongeduld van Taylor weinig te maken had met de wijze waarop hij het onderzoek had aangepakt. De man was natuurlijk gefrustreerd, doordat hij niet à la minute naar Aberdeen kon vertrekken toen hij het telefoontje kreeg. Daardoor zat hij nu nog in Inverness. Als het weer net iets eerder was omgeslagen en ze er niet op hadden gerekend dat ze het laatste vliegtuig naar Sumburgh wel konden nemen, hadden ze nu op de boot gezeten en waren ze morgenochtend om zeven uur in Lerwick aangekomen. Taylor was iemand die graag de leiding had. Perez zag hem al voor zich, boos op zichzelf en zijn frustratie afreagerend op de rest van het team.

Perez kreeg honger. Fran was wakker geworden toen hij vanmorgen opstond, en had iets over toast en fruit gemompeld, maar hij was al aan de late kant. Even overwoog hij nu terug naar de stad te rijden om een broodje bacon of fish-and-chips te kopen. Iets warms en vettigs, om de honger te stillen. Maar hij voelde zich verplicht om eerst met Peter Wilding te gaan praten, de Engelsman die in het huis van Willy Jamieson was komen wonen. Dan kon hij Taylor melden dat hij iedereen in Biddista had gesproken. Daar kon Taylor hem dan in elk geval niet op pakken.

Wilding zat boven voor het raam en keek naar buiten, precies zoals Martin al had gezegd. Door de mist was het zo donker geworden dat hij het licht had aangedaan. Perez kon hem alleen zien aan het eind van het rijtje huizen, en zelfs dan nog maar nauwelijks. Hij vermoedde dat de man hem de hele tijd al in de gaten hield, vanaf het moment dat hij was komen aanrijden. Waarschijnlijk had Wilding hem naar Skoles en naar de Manse zien gaan en naar de winkel en naar het huis van Aggie. Hij vond het vreemd dat de man zoveel interesse had in de dagelijkse gang van zaken. In Perez’ ogen waren het altijd vrouwen die nieuwsgierig waren. Wat kon het die Engelsman schelen waar de inwoners van Biddista mee bezig waren? Maar misschien kwam Wildings nieuwsgierigheid nu wel goed van pas. Wellicht had hij de vreemdeling gezien.

Waarschijnlijk had de schrijver Perez als een silhouet uit de mist zien opdoemen. Waarom zit hij daar nog steeds, dacht Perez, ook nu er niets meer te zien is? Meteen toen Perez aanklopte, kwam Wilding van zijn plaats. Perez hoorde zijn voetstappen op de houten vloer, een sleutel die in het slot werd omgedraaid. Waarschijnlijk was de deur kromgetrokken, want hij klemde. Betekende het feit dat de deur op slot was dat de man vandaag nog niet buiten was geweest? Of was het zijn gewoonte om het huis af te sluiten, zoals iedereen in het zuiden altijd deed?

Hij herkende Wilding zodra de deur openging: het was de donkere man die met Fran had staan praten. Hij was lang en niet onknap, zag Perez nu. Hij droeg een gestreept shirt zonder kraag, een spijkerbroek en canvas schoenen. De schrijver keek hem glimlachend aan, zei niets en wachtte tot Perez zijn komst nader zou verklaren. Perez voelde zich door de stilte wat ongemakkelijk.

Hij bedacht dat hij zijn politielegitimatie eigenlijk moest laten zien, maar omdat hij geen idee had waar hij die gelaten had, stelde hij zich maar voor. ‘Zou ik u een paar vragen mogen stellen?’

‘O, maar natuurlijk. Een goed excuus voor mij om even niet naar het lege scherm van mijn laptop te hoeven kijken.’ De man had een aangename stem en sprak alsof hij constant een binnenpretje had. Perez’ idee van een schrijver met deadlines was dat van een in zichzelf gekeerde, piekerende man, maar daar was in het geval van Wilding geen sprake van. De man deed een stap opzij. ‘Ik heb gemerkt dat er wat commotie was bij de pier. Gaat het daar misschien over?’ Perez zei niets. ‘Nou ja,’ zei Wilding. ‘Dat vertelt u me te zijner tijd vast wel.’ Zijn ogen waren zo blauw, dat Perez zich afvroeg of de man gekleurde contactlenzen droeg. Misschien was Wilding een ijdele man.

Willy Jamieson was in dit huis geboren en er zijn hele leven blijven wonen, tot hij naar een aanleunwoning moest. Met de visvangst had hij altijd in zijn onderhoud kunnen voorzien, en in zijn jonge jaren had hij ook wel klusjes voor de gemeente gedaan. Perez was hem in het verleden weleens op straat tegengekomen, als hij meehielp met het asfalteren van de weg. Hij was nooit getrouwd geweest, en toen hij naar de zorginstelling ging, was het huis nog precies zo ingericht als toen zijn ouders erin trokken. Waarschijnlijk had Willy het huis op een gegeven moment van de woningbouwvereniging kunnen kopen. Wilding had het huis van hem gekocht of huurde het van hem. Maar de schrijver was niet bepaald een doorsneehuurder.

Perez stapte naar binnen. De gang leidde naar een klein keukentje. Daar zag hij één kraan boven een diepe gootsteen, en een fornuis op butagas. De tafel, die tegen de muur stond, was vermoedelijk nog van Willy geweest. Nergens hingen kastjes. Er stond geen wasmachine, alleen een koelkastje, dat op een werkbank stond, en een koffiemolen. Het huis leek niet geschikt voor permanente bewoning, wekte eerder de indruk dat het was gekraakt en dat Wilding hier tijdelijk bivakkeerde.

Het leek Wilding niet te deren dat Perez zag hoe primitief hij woonde, en hij glimlachte nog eens. ‘Laten we naar boven gaan. Daar is het iets comfortabeler. Kan ik u een kop thee aanbieden? Bij Aggie heeft u vast ook al thee gehad, maar u lust vast nog wel een kopje. Of hebt u liever koffie? Koffie is een van de weinige luxes die ik hier tot mijn beschikking heb. Ik maal de bonen zelf.’ Hij sprak langzaam, waardoor Perez het idee kreeg dat hij elk woord woog. Maar het kon ook zijn dat de man te lang in zijn eentje op zijn kleine kamer had gezeten en het voeren van een gesprek ontwend was.

Perez had wel zin in koffie. Hij had nog een lange dag voor de boeg en kon wel iets gebruiken om zijn hoofd helder te houden.

‘Koffie lijkt me heerlijk.’ Hij zweeg even. ‘Dat is ook een van míjn luxes.’

‘Ah! Nog iemand die verslaafd is! Je ziet het altijd meteen, hè? Geweldig. Loop maar door en doe of u thuis bent. De kamer is aan de voorkant. Ik ben zo terug.’

Hij was Perez tot halverwege de trap achterna gelopen, maar draaide zich nu om en liep terug naar de keuken, met een voor zo’n lange man verbazingwekkend lichte tred. Hij bewoog zich soepel en leek totaal geen haast te hebben. Alsof hij verwacht had bezoek te krijgen en van tevoren al had nagedacht over wat hij dan zou zeggen en doen.

Zoals Wilding al had aangekondigd, was de werkkamer iets comfortabeler. Op de kale, ongeverfde planken lag in het midden van de kamer een geweven vloerkleed. Er stond een oud bureau met een leren werkblad, waarschijnlijk een meubelstuk dat Wilding had meegebracht. Met bakstenen en planken had hij een paar boekenplanken geïmproviseerd, die vol met boeken stonden. Ook stond er een cd-speler en een rekje met cd’s. Aan de muur hing een groot doek zonder lijst. Het stelde een veld met hooi voor, hooi dat op slordige bergjes bij elkaar was geharkt, in felgeel licht. Perez vermoedde dat het een schilderij van Bella Sinclair was en was buitengewoon trots op zichzelf toen hij het doek nader bekeek en haar signatuur zag staan. Dat moest hij aan Fran vertellen! Hij stond nog steeds voor het schilderij toen Wilding naar boven kwam en de deur met een voet openduwde. Hij droeg een dienblad met daarop een cafetière, twee bekers en een pak koekjes. Blijkbaar was hij al op de hoogte van de omgangsvormen die op het eiland golden. Het werd als bijzonder onbeleefd gezien wanneer men het bezoek geen koekjes of iets dergelijks aanbood.

‘Melk heb ik niet,’ zei hij zonder zich te verontschuldigen, ‘maar als u melk gebruikt, wil ik wel even naar de winkel rennen.’

‘Nee hoor, ik drink mijn koffie altijd zwart.’

‘Geweldig.’ Kennelijk een woord dat hij graag gebruikte. ‘Neemt u de stoel maar, inspecteur. Ik zit prima op de grond.’ Hij voegde de daad bij het woord en ging met gestrekte benen zitten. Zelfs in die houding leek hij niet wat kleiner van stuk.

Perez had wel zin in een koekje, maar blijkbaar stonden ze er alleen maar voor de sier. Hij kon natuurlijk niet vragen of hij er één mocht nemen, want dat zou onbeleefd overkomen. ‘Volgens Martin bent u schrijver.’ Perez was nieuwsgierig naar de man, naar zijn beroep. Elke bekentenis en elke verklaring die door getuigen werd afgelegd, bevatte onwaarheden, maar hij kon zich niet voorstellen dat je een heel verhaal uit je duim kon zuigen; zelf zou hij niet weten waar hij moest beginnen. ‘Schrijft u onder uw eigen naam?’

Wilding schoot in de lach. ‘Jazeker, inspecteur, maar u hoeft zich niet te schamen als u nog nooit van mij gehoord hebt. Er zijn maar weinigen die me kennen. Ik schrijf fantasy, en daar moet je maar net van houden.’ Dat hij weinig bekendheid genoot, leek hem niet te deren. ‘Gelukkig doe ik het vrij goed in de Verenigde Staten en Japan.’

Perez voelde aan dat hij nu iets positiefs moest zeggen, maar wist niets te verzinnen. Daarom nam hij een slokje koffie en zweeg even om van de smaak te genieten. ‘Hebt u onlangs nog mensen op bezoek gehad, meneer Wilding? Vrienden uit het zuiden misschien?’

‘Nee, inspecteur. Ik ben hier juist naartoe gekomen om verschoond te blijven van bezoekjes. Het laatste wat ik kan gebruiken, is mensen over de vloer.’

‘Gisteren was er een Engelsman in Biddista. Hebt u hem wellicht gezien?’

‘Er is niemand aan de deur geweest, en ik was de hele dag thuis.’

‘Maar ’s avonds niet. Toen was u in het Herring House bij de expositie. Net als die Engelsman.’

‘En u ook! Natuurlijk, nu herken ik u. U was daar samen met die knappe, jonge kunstenares. Mevrouw Hunter. Een aanstormend talent. Kunst, mag ik u wel verklappen, is een van mijn andere zwakheden. Ik vind het werk van Bella erg mooi. Zij heeft me geïnspireerd tot mijn eerste bezoek aan Shetland. Ik was dan ook blij verrast toen ik een uitnodiging voor de opening kreeg. Er waren minder mensen dan ik had verwacht. Ik had verwacht dat het een grotere happening zou zijn.’

‘De mensen hier hebben het ’s zomers altijd druk.’ Perez vroeg zich af waarom hij in de verdediging schoot. Het was weliswaar nog niet het geschikte moment om aan Wilding uit te gaan leggen dat iemand een geintje had willen uithalen, maar de man moest niet denken dat er op Shetland geen interesse voor Frans werk bestond. ‘Kunt u zich de man nog voor de geest halen die nogal emotioneel werd?’

‘Die man in het zwart? Natuurlijk.’ Wilding zweeg even en liet voor het eerst tijdens het gesprek zijn licht geaffecteerde toontje achterwege. ‘Ik had met hem te doen. Zelf heb ik ook weleens psychische problemen gehad. Ik kon me wel in zijn wanhoop verplaatsen.’

‘Denkt u dat hij echt de greep op zichzelf had verloren?’

‘O ja, dat lijkt me wel. U niet? Het kwam heel echt op me over.’

Perez zweeg.

‘Wat is er trouwens met die man gebeurd?’

Perez vond dat Wilding een bovenmatige belangstelling voor de onbekende man aan de dag legde. ‘Is hij in een ziekenhuis opgenomen? Soms is bij depressies een kortdurende opname de enige oplossing.’

‘Hij is dood,’ zei Perez.

Wilding keerde zijn hoofd af. Toen hij Perez weer aankeek, had hij zijn emoties weer enigszins onder controle, al trilde zijn stem nog wel. ‘Arme donder.’

‘Weet u zeker dat u hem niet kende, meneer Wilding?’

‘Heel zeker, inspecteur. Maar wat een droevig bericht. Zelfmoord. Een drama van de ergste soort.’

‘We denken niet dat het om zelfmoord gaat, maar dat hij is vermoord.’

Er viel een stilte. ‘Toen ik hier kwam wonen,’ zei Wilding uiteindelijk, ‘dacht ik dat ik ver van al het zinloze geweld verwijderd was.’

O, er is hier zinloos geweld te over, dacht Perez. Vechtpartijen in de kroeg, gevoed door drank en frustraties. Maar dit sterfgeval had daar niets mee te maken. ‘Hoe laat bent u bij het Herring House weggegaan?’ vroeg hij.

‘Vlak na u. Alle schwung leek verdwenen nadat die man zo tekeer was gegaan.’

‘Bent u rechtstreeks naar huis gegaan?’

‘Ik ben een eindje langs het strand gaan lopen. Het was een prachtige avond. Tot de rotsen, toen weer terug. En daarna ben ik hierheen gegaan.’

‘Wat hebt u toen gedaan?’

‘Ik heb koffie gezet en ben hier voor het raam gaan zitten.’

‘Hebt u nog iemand gezien? Vanuit uw stoel hebt u een goed zicht op de pier.’

‘Nee. Het was verrassend rustig. Ik denk dat de laatste bezoekers zijn vertrokken toen ik aan het wandelen was. Op het strand was ik me amper bewust van mijn omgeving, want ik dacht na over mijn boek. Ik ben nog niet tevreden over de plot, en dat zit me al een paar dagen dwars. Dat hield me nogal bezig.’

‘Maar tegen elven zat u hier, met een kop koffie?’

‘Ik kan me niet herinneren op mijn horloge te hebben gekeken, maar waarschijnlijk zat ik rond die tijd hier, ja. Zo lang ben ik niet weggeweest.’

‘Roddy Sinclair en Martin Williamson zijn rond elf uur weggegaan. Hebt u hen nog gezien?’

‘Nee,’ zei Wilding. ‘Maar dat hoeft niet te betekenen dat ze toen niet zijn vertrokken.’

‘Het schijnt dat Roddy nogal luidruchtig deed.’

‘Toch heb ik hen niet opgemerkt. Ik was elders met mijn gedachten, inspecteur.’

‘Bij uw boek?’

‘Inderdaad, bij mijn boek. Natuurlijk.’

Toen Perez even later weer buiten stond, wist hij niet goed wat hij van Wilding moest denken. Waarom was die man hier eigenlijk naartoe gekomen? Wilding leek hem niet een uitgesproken type voor Shetland. Had hij geen vrienden of familie in het zuiden? Perez voelde zich bij hem slecht op zijn gemak. Dat kwam door zijn doordringende blik en het voyeuristische plezier waarmee hij zijn buren in de gaten hield.

 

 

 

 

Witte nachten
titlepage.xhtml
Witte nachten-ebook_split_000.xhtml
Witte nachten-ebook_split_001.xhtml
Witte nachten-ebook_split_002.xhtml
Witte nachten-ebook_split_003.xhtml
Witte nachten-ebook_split_004.xhtml
Witte nachten-ebook_split_005.xhtml
Witte nachten-ebook_split_006.xhtml
Witte nachten-ebook_split_007.xhtml
Witte nachten-ebook_split_008.xhtml
Witte nachten-ebook_split_009.xhtml
Witte nachten-ebook_split_010.xhtml
Witte nachten-ebook_split_011.xhtml
Witte nachten-ebook_split_012.xhtml
Witte nachten-ebook_split_013.xhtml
Witte nachten-ebook_split_014.xhtml
Witte nachten-ebook_split_015.xhtml
Witte nachten-ebook_split_016.xhtml
Witte nachten-ebook_split_017.xhtml
Witte nachten-ebook_split_018.xhtml
Witte nachten-ebook_split_019.xhtml
Witte nachten-ebook_split_020.xhtml
Witte nachten-ebook_split_021.xhtml
Witte nachten-ebook_split_022.xhtml
Witte nachten-ebook_split_023.xhtml
Witte nachten-ebook_split_024.xhtml
Witte nachten-ebook_split_025.xhtml
Witte nachten-ebook_split_026.xhtml
Witte nachten-ebook_split_027.xhtml
Witte nachten-ebook_split_028.xhtml
Witte nachten-ebook_split_029.xhtml
Witte nachten-ebook_split_030.xhtml
Witte nachten-ebook_split_031.xhtml
Witte nachten-ebook_split_032.xhtml
Witte nachten-ebook_split_033.xhtml
Witte nachten-ebook_split_034.xhtml
Witte nachten-ebook_split_035.xhtml
Witte nachten-ebook_split_036.xhtml
Witte nachten-ebook_split_037.xhtml
Witte nachten-ebook_split_038.xhtml
Witte nachten-ebook_split_039.xhtml
Witte nachten-ebook_split_040.xhtml
Witte nachten-ebook_split_041.xhtml
Witte nachten-ebook_split_042.xhtml
Witte nachten-ebook_split_043.xhtml
Witte nachten-ebook_split_044.xhtml
Witte nachten-ebook_split_045.xhtml
Witte nachten-ebook_split_046.xhtml
Witte nachten-ebook_split_047.xhtml
Witte nachten-ebook_split_048.xhtml
Witte nachten-ebook_split_049.xhtml